Zuster Maria Faustina
Maria Faustina Kowalska (1905-1938) was een Poolse
rooms-katholieke kloosterzuster, zieneres en mystica. Zij werd in 2000 door
paus Johannes Paulus II heiligverklaard.
Helena Kowalska werd geboren op 25 augustus 1905 in Gockowice (destijds behorend tot het keizerrijk Rusland) als het derde kind van een arm Pools gezin met tien kinderen. Op 15-jarige leeftijd, na slechts drie jaar school, begon ze te werken om het gezin te onderhouden.
Op 20-jarige leeftijd volgde ze haar roeping tot het religieuze leven. Ze
vertrok naar Warschau en bezocht diverse kloosters, maar werd telkens
afgewezen. Uiteindelijk werd ze op 30 april 1926 aangenomen bij het klooster
van de Congregatie van de Zusters van Onze Lieve Vrouw van Barmhartigheid met
de naam Zuster Maria Faustina van het Heilige Sacrament.
Jezus-visioen
Zuster Faustina beweerde dat visioenen had van Christus en Maria. Ze schreef
dat Jezus haar de opdracht had gegeven de devotie tot de Goddelijke
Barmhartigheid te verspreiden. In het klooster van Plock, waar ze vanaf 1930
woonde, zou Jezus haar op 22 februari 1931 verschenen zijn. Gekleed in een wit
gewaad, maakte Hij zich bekend als de ‘Koning van Goddelijke Genade’. Zijn
rechterhand was in een teken van zegen opgeheven en de andere wees op de borst.
Vanonder het kledingstuk gingen twee stralen uit, de een rood en de ander wit,
waarbij het rood bloed en het wit water zou voorstellen.
Zuster Faustina liet door kunstenaar Eugeniusz Kazimirowski een schilderij van
de Jezus-gestalte van haar visioen maken. Met de hulp van haar geestelijk
leidsman, priester Michal Sopocko, liet ze de afbeelding vermenigvuldigen en
verspreiden in Krakau en Vilnius.
Zuster Faustina hield ondanks haar gebrekkige taalkennis een dagboek bij. Dit
dagboek is later gepubliceerd onder de titel Goddelijke Genade in mijn
Ziel: Het dagboek van Sint Faustina. Ze verzocht om de oprichting van een
religieuze congregatie “die goddelijke genade zou gaan verkondigen aan de
wereld en deze zou behouden door gebed”. Ze werd echter daarin herhaaldelijk
afgewezen door haar superieuren.
Een andere opdracht die Faustina van Christus zou hebben gekregen is bij de
kerkelijke hiërarchie de instelling van de zondag van de Goddelijke Barmhartigheid te
bepleiten.
In 1936 werd Marie Faustine ernstig ziek; naar destijds aangenomen werd, leed
ze waarschijnlijk aan tuberculose. Ze werd verplaatst naar het sanatorium in
Pradnik. Ze bleef veel tijd doorbrengen in gebed en het bidden voor de bekering
van de zondaars. Daarnaast zou ze geleden hebben aan onzichtbare stigmata welke
haar onbeschrijfelijke geestelijke pijnen bezorgden. De laatste twee jaren van
haar leven bracht ze door in gebed en met het bijhouden van haar dagboek. In
juni 1938 kon ze daar niet meer in schrijven. Ze stierf op 5 oktober 1938 in
het klooster in Krakau.
Na het overlijden van zuster Faustina werden haar geschriften naar het Vaticaan
gestuurd, waar ze met veel argwaan werden gelezen. Het dagboek werd door
paus Johannes XXIII zelfs op de Index der
Verboden Boeken gezet. Uiteindelijk doorbrak aartsbisschop Karol Wojtyla van
Krakau de verdachtmakingen aan haar adres en gelastte een nieuw theologisch
onderzoek naar haar persoon en dagboeken. Dat leidde er uiteindelijk toe dat
zij 18 april 1993 werd zaligverklaard door dezelfde Wojtyla (paus Johannes Paulus II). Hij canoniseerde haar op 13
april 2000. Tevens stelde hij de Zondag van de Goddelijke Barmhartigheid in, te
vieren op de tweede zondag van Pasen. De liturgische gedachtenis van
Sint-Faustina werd 5 oktober, haar sterfdag.
De relieken van Sint-Faustina zijn verspreid over diverse kerken. De meesten
liggen in een schrijn in het Heiligdom van de Goddelijke Barmhartigheid in
Krakau. Andere resten worden bewaard en vereerd in de kerk Santo
Spirito in Sassia in Rome.
Reacties
Een reactie posten